Hugo Duijn, dierenarts, heeft in samenwerking met de firma Dechra een mooi boekje geschreven over de vraag ‘Zijn we niet te vroeg?’. Dit is een vraag die heel veel eigenaars stellen op het moment dat het afscheid van hun dier dichterbij komt.
Als u naar aanleiding van deze tekst wilt overleggen kunt u altijd contact met me opnemen.
U kunt via deze link het hele boekje online lezen.

Zijn we niet te vroeg – Dechra
© 2012 Hugo van Duijn, ISBN 9789081884006, uitgegeven door AST Farma B.V. (nu Dechra)
Hieronder staan enkele belangrijke fragmenten uit het boekje die kunnen helpen die moeilijke vraag van zijn we niet te vroeg te beantwoorden:
Zijn we niet te vroeg?
De criteria van levenskwaliteit
De kwaliteit van leven bepaalt of het in het laatste hoofdstuk nog de moeite waard is door te leven, of niet. De term ‘kwaliteit van leven’ is eigenlijk net zo vaag als ‘niet lijden’. Wat zijn de minimale kwaliteitseisen? Hoe meet je kwaliteit? Er is veel nagedacht over een methode om de kwaliteit op een of andere manier te meten. Door de commissie Brambell (1965) zijn een vijftal vrijheden voor het dier geformuleerd. Dieren zijn moeten vrij zijn:
1.van dorst, honger en onjuiste voeding;
2.van fysiek en fysiologisch ongerief;
3.van pijn, verwondingen en ziektes;
4.van angst en chronische stress;
5.om hun natuurlijke (soorteigen) gedrag te vertonen.
Omdat deze vrijheden ook van toepassing zijn op landbouwhuisdieren en hun huisvesting lijken ze soms wat lastig toepasbaar voor onze gezelschapsdieren. Met de vijf vrijheden in het achterhoofd vatte ik de minimale eisen die gesteld moeten worden aan de levenskwaliteit van een gezelschapsdier als volgt samen: “eten, drinken, vrolijk zijn en geschikt zijn als huisdier”
Het ‘juiste’ tijdstip
Behalve mensen die überhaupt tegen euthanasie zijn, kan bijna iedereen zich vinden in de bewering dat er een moment kan aanbreken waarop het het beste is om een aftakelend dier te euthanaseren. Het bepalen van dat moment, is echter erg lastig. Baasjes zullen zelf aan de slag moeten om op een of andere manier dit moment te bepalen, en kunnen aan anderen hooguit raad vragen. Om achter je beslissing te kunnen staan is het aan te raden hem uiteindelijk zelf te nemen en niet, zoals vaak gebeurt, dit over te laten aan een ander. Als dierenarts wil ik best de veel gestelde vraag beantwoorden wat ik zou doen als het mijn hond was, maar ik zeg er wel bij dat mijn beslissing niet die van een ander hoeft te zijn. Het baasje moet achteraf niet het idee krijgen dat het van mij ‘moest’. Dit neemt natuurlijk niet weg dat ik het soms nodig vind om te sturen. Dat kan, voor de goede orde, ook betekenen dat ik erop aan stuur om niet te euthanaseren. Aangezien het juiste moment niet te berekenen of te beredeneren valt, zal het een gevoelsbeslissing moeten worden. Juist omdat het zo gevoelig ligt, valt dat erg tegen. Je moet proberen te bepalen hoe je erover denkt, zonder je te laten leiden door de gedachte dat je je dier niet wilt missen. Dat is namelijk één van de gedachten die niet bijdraagt aan het bepalen van het goede moment. De dag dat je hem wél kan missen zal immers nooit komen. Ga je toch op die dag zitten wachten, dan komt er nooit een reden om het lijden te stoppen. Misschien is het daarom goed te bedenken dat het optimale, beste, juiste, of enige moment niet bestaat. Hieronder bespreek ik een paar overwegingen die desalniettemin kunnen helpen bij het bepalen van het moment.
“Niet te laat!” in plaats van “niet te vroeg?”
Je weet nooit zeker of het een goed moment is. Wat je (alleen achteraf) wel te weten kunt komen, is wanneer het te laat is geweest. Dit moet dus je streven zijn: niet te laat! Het lijkt wat onlogisch, want als je het optimale tijdstip niet weet, weet je toch ook niet wanneer je te laat gaat zijn? Dat is helemaal waar, maar er is wel een manier om daar achter te komen. Stel je voor hoe het zou zijn als je huisdier nog een maand zou leven op de manier waarop dat de afgelopen maand gegaan is. Essentieel hierbij is dat je alles overdenkt, en niet alleen de dingen die nog goed gaan. Wees eerlijk en denk ook aan de dingen die te wensen over laten. Dit betekent natuurlijk niet dat een dier niet oud mag zijn. Natuurlijk zijn slechtziendheid, slechthorendheid en niet meer over de schutting kunnen springen geen redenen op zich om een leven te beëindigen. Als een oude hond met medicatie of af en toe andere medische hulp nog goed functioneert, is er niets aan de hand. Zijn er echter zaken die echt slecht gaan, loop daar dan niet voor weg. Benoem ook hoe slecht het gaat als het gebeurt. Betrek in de overdenking ook hoe vaak iets voorkomt en hoe lang het duurt. Is dat dagelijks, één keer per maand of iets er tussenin? Duurt het een minuut of misschien een paar dagen? Als je er echt de tijd voor genomen hebt deze maand te overzien, beeld je dan vervolgens in dat de viervoeter na precies nog zo’n maand gestorven is. Zou je op dat moment zeggen: “Die maand heeft hij nog mooi gehad” of “Die laatste maand was eigenlijk tobben”? Bij het eerste antwoord is het goed dat je alles even op een rijtje hebt gezet, en begin je gewoon aan de volgende maand. Bij het laatste antwoord moet je je ernstig afvragen of je aan die volgende maand moet beginnen. Bedenk ook: beter een week te vroeg dan een uur te laat!
“Lag hij maar dood in zijn mandje….”
Vaak hoor ik baasjes van aftakelende dieren zeggen: “Lag hij maar dood in zijn mandje” (of een variatie die op hetzelfde neerkomt). Het is goed om even stil te staan bij wat er nu eigenlijk gezegd wordt en waarom. De uitspraak dat je wil dat een dier ooit dood in zijn mandje ligt, kan je ook doen aan het vroegste begin van zijn leven. Je bedoelt dan: ik hoop dat hij na een lang en gezond leven ooit vredig in zijn slaap sterft. In het geval van een aftakelend dier, is de wens echter géén wens voor de lange termijn. Stel je voor dat je vroeg in de ochtend nog in je bed ligt en je hebt je huisdier die dag nog niet gezien. Als je denkt: “Ik wou maar dat hij NU dood in zijn mandje lag”, dan is er iets heel anders aan de hand. Dit is feitelijk een heel directe wens. Als je die wens letterlijk vertaalt, krijg je de meer confronterende tekst: “Ik wou maar dat hij dood was…” Het gaat dus om een baasje dat enerzijds erg veel om zijn huisdier geeft en hem niet wil missen, maar anderzijds wenst dat datzelfde dier dood was. Dit lijkt erg met elkaar in tegenspraak, maar toch hoor ik het mensen regelmatig zeggen. Dat ze zelf de eigenlijke betekenis van hun uitspraak niet helemaal beseffen, blijkt uit het feit dat ze vaak wat schrikken als ik ze hun uitspraak uitleg. “Ja ehhh, maar we willen hem niet kwijt hoor!”, zeggen ze dan.
Die grote tegenstelling kan maar aan één ding liggen: het gaat zo slecht met het dier dat de baasjes (onbewust) inzien dat het beter zou zijn als hij insliep. Ze zouden daar vrede mee hebben, ondanks het verdriet. Waarom dan toch de schrik bij mijn uitleg? Ze zien wel in dat het beter zou zijn, maar willen het niet zelf ‘veroorzaken’ door met mij die vervelende afspraak te maken. Ze voelen zich dan ‘schuldig’ aan zijn dood. Menig eigenaar zegt zelfs sorry tegen zijn dier als ik het laat inslapen. Maar op tijd ingrijpen, hoort óók bij ‘een goed baasje zijn’. De grote barrière is dus zelf het initiatief te nemen tot het inslapen van je huisdier. Dat is zo moeilijk dat je gaat hopen op de makkelijkere oplossing: dat het dier zelf dood gaat in zijn mandje. Ik denk dat baasjes dit soort gedachten moeten herkennen als een signaal dat het mogelijk echt tijd is om (zeer) binnenkort afscheid te nemen! Als je veel van je huisdier houdt, maar ondanks dat tóch zijn dood wenst, geeft dat letterlijk te denken…
“Hij kan nog zo veel”
Er zijn de argumenten om een aftakelend dier niet te laten inslapen die eigenlijk niet meetellen, maar altijd aangevoerd worden. Er zijn drie groepen: de argumenten over alle dingen die nog wél goed gaan met het dier, de argumenten over zaken die los staan van de levenskwaliteit, en argumenten gebaseerd op de vergelijking van dieren met mensen. Ten eerste de dingen die nog wel goed gaan. Er is nog NOOIT een dier ingeslapen vanwege de dingen die nog goed gaan. Toch worden ze ALTIJD aangedragen in het overleg over inslapen. Zelf heb ik me als baasje overigens ook schuldig gemaakt aan deze manier van denken, dat is verderop te lezen. Ik begrijp heel goed dat baasjes denken: “Hij kwispelt nog als hij ons hoort”, “Hij eet nog zo goed”, “Hij heeft geen pijn” of: “Ze speelt soms nog met de andere kat”. Ze kunnen allemaal helemaal waar zijn, maar nooit de reden om een dier niet in te laten slapen. De reden om een dier te laten inslapen is helaas soms niet te compenseren met de dingen die het nog wel doen. Zie het als een rapport in de examenklas van de middelbare school: sommige onvoldoendes mag je nu eenmaal niet opheffen met andere goede punten. Je bent dan ook niet gezakt vanwege die 10 voor wiskunde, maar vanwege de 1 voor Frans. Tegen je gevoel in, moet je je dus laten leiden door de dingen die slecht gaan met je dier en niet door de dingen die nog redelijk of goed gaan.
Spijt
In verband met het inslapen zie ik twee soorten spijt. Ten eerste zijn er mensen die achteraf toch spijt krijgen dat het dier is ingeslapen. Dit is natuurlijk vreselijk, maar ik denk ook dat spijt vaak wordt verward met verdriet en soms met boosheid, wanneer het gaat om een gezinslid dat nog niet zeker was en door de anderen is ‘overgehaald’. Het is gemakkelijk om te zeggen, maar spijt moet je niet hebben, want dan doe je jezelf nog meer verdriet aan dan je al hebt. Een tweede, en veel vaker voorkomende spijt, is de spijt van het (veel) te lang doorgaan met een dier, terwijl de situatie eigenlijk al onhoudbaar was. Deze spijt komt boven nadat het dier is ingeslapen (of spontaan is doodgegaan). Voor het dier is de tweede vorm van spijt in ieder geval veel erger!
Dit zijn enkele in mijn ogen belangrijke fragmenten uit het boekje. Als er echt nog twijfel is over of euthanasie de beste keuze is, raad ik aan om het hele boekje rustig door te lezen, en/of contact op te nemen voor overleg. Ik denk graag met u mee, om die belangrijke vraag “zijn we niet te vroeg?” te kunnen helpen beantwoorden.